Het duistere tijdperk
De middeleeuwen
- Met de middeleeuwen bedoelt men de periode in de westerse geschiedenis tussen 500 en 1500. We delen dit enorme tijdperk op in de vroege (500-1000), de hoge (1000-1300) en de late middeleeuwen (1300 tot 1500). Maar er zijn nogal wat regionale verschillen; de Italiaanse renaissance bijvoorbeeld begon eigenlijk al rond het jaar 1400. Het hart van de middeleeuwse beschaving lag in Zuid-Engeland, de zuidelijke Nederlanden, noord- en midden-Frankrijk en het Rijnland.
Het begrip 'middeleeuwen' heeft te maken met de negatieve blik waarmee men in de 15e eeuw terugkeek op de achterliggende periode. Toen men in de renaissance kennismaakte met de kunst, de wetenschap en de rijkdommen uit verre landen en uit de klassieke oudheid, voelde men een bepaalde afschuw voor de barbaarse riddertijd, de oorlogen, de primitieve en smerige steden, de ziektes en het volkse bijgeloof.
- Aan het eind van de 5 e eeuw ging het Romeinse rijk aan de westkant van Europa snel zijn ondergang tegemoet. Tientallen jaren trokken allerlei volken uit Noord- en Oost-Europa (de hunnen, vandalen en de oostgoten) plunderend het rijk binnen en verdreven de bewoners: de grote volksverhuizing. Voortaan hadden de Romeinse keizers alleen nog macht in het oostelijk deel van de middellandse zee, met als nieuwe hoofdstad Constantinopel.
Er brak een onzekere periode aan, die twee eeuwen zou duren. West-Europa werd bewoond door globaal drie soorten stammen en volken: de Goten in het zuiden, de Franken in het westen en de Germanen in midden-Europa. Er was niet één groot rijk meer en dus ook geen gemeenschappelijke identiteit, taal of cultuur. De Romeinse cultuur ging verloren. Er werden geen monumentale basilieken (grote, tempelachtige gebouwen) meer gebouwd of wegen en viaducten aangelegd, er werden geen klassieke schrijvers meer gelezen. Sommige bevolkingsgroepen waren heidens, andere christelijk. Soms gingen hele volken in één keer tot het christendom over, wanneer men gedwongen de keuze van een koning volgde. Dat gebeurde rond 500, toen de Frankische koning Clovis liet zich in Reims tot christen liet dopen.
- De onrust in Europa duurde tot ongeveer 700. Vanaf die tijd werd langzamerhand orde op zaken gesteld onder leiding van de Frankische koningen. De bekendste telg uit die familie was Karel de Grote. Hij bracht heel Frankrijk, Duitsland, Noord-Spanje, de Nederlanden, Noord-Italië en Rome onder zijn heerschappij. Zijn streven - en dat van zijn opvolgers, de Karolingers - was om zowel de bevolking als de kerk te beheersen. Deze koningen lieten zich door de paus zalven en traden op als 'beschermheer van de pauselijke zetel'. Door het herstel van de rust in Europa kregen vele monniken, vooral uit Engeland en Ierland, gelegenheid om kloosters te stichten en te zorgen voor onderwijs. Men noemt dat de Karolingische renaissance.
In de 9e eeuw viel het Karolingische rijk uiteen in Frankrijk, Duitsland, Lotharingen en Noord-Italië. Aan de buitengrenzen werd Europa geteisterd door plundertochten van de Vikingen, Hongaren en Saracenen. Vooral Duitsland werd steeds machtiger; de Duitse koning Otto I liet zich in 961 zelfs in Rome tot keizer kronen. Om het rijk te kunnen beheersen, werd het leenstelsel ( feodale stelsel) ingevoerd. Edelen kregen een gebied 'te leen' van de koning. In ruil daarvoor moesten zij de vorst militaire ondersteuning bieden in oorlogstijd. Binnen hun gebied boden deze leenheren de burgers bescherming, spraken zij recht en hieven belasting. Zij verpachtten op hun beurt de grond weer aan de boeren. Die moesten de opbrengst van hun geleende land afstaan, zodat ze van hun leenheer afhankelijk bleven. De Duitse keizers benoemden niet alleen edelen, maar ook bisschoppen en abten als landvoogd. Zo plaatsten zij de kerk onder hun gezag, tot grote ergernis van de pausen in Rome. Een eeuwenlang durende rivaliteit tussen de keizer en de paus was het gevolg.
Top
Terug
|